De rechter wijst een WSNP-verzoek af als sprake is van schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan. Maar wat zijn nu precies schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan? En wat kun je bij een toelatingsverzoek als schuldhulpverlener vooraf doen?
De wettekst
Art. 288 lid 1 sub b Fw. luidt als volgt: “Het verzoek, bedoeld in artikel 284, eerste lid, wordt slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is (….) (b.) dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.”
Bedoeling van de bepaling
Toepassing van de WSNP leidt tot de schone lei: de afdwingbaarheid van de schuld vervalt. Dat is vanuit het perspectief van de schuldeisers letterlijk een streep door de rekening, terwijl als hoofdregel van het recht geldt dat schulden moeten worden afbetaald. De WSNP doorkruist deze regel. Daarom komt niet iedereen in aanmerking voor de WSNP. Wie schade toebrengt aan zijn schuldeisers door op een verwijtbare manier schulden te maken, wordt niet toegelaten. Hij of zij komt in de wachtkamer: er wordt namelijk 5 jaar teruggekeken. De tijd werkt dus wel in het voordeel van een schuldenaar die geen nieuwe schulden die niet te goeder trouw zijn laat onstaan.
De rechter toetst op de toelatingszitting
Het gaat bij schulden die niet te goeder zijn ontstaan niet om de persoon van de schuldenaar zelf. Het is niet zo dat de schuldenaar als persoon niet te goeder trouw is. Het gaat om het ontstaan of onbetaald laten van specifieke schulden ofwel om gedrag. Als de rechtbank toelating tot de WSNP afwijst, benoemt de rechter in het vonnis één of meer specifieke schulden uit het schuldenoverzicht. Deze schulden worden “tegengeworpen”. Dat zijn dan schulden die de rechter bij de voorbereiding van de zaak in negatieve zin zijn opgevallen en meestal worden daar dan ook vragen over gesteld bij de toelatingszitting. Schuldenaren zijn niet altijd goed voorbereid op de vragen die zij krijgen en zien soms niet aankomen dat de rechter vragen stelt over een specifieke schuld, die in de ogen van de schuldenaar gewoon één van de vele schulden is.
Verschil tussen fraudeschulden en schulden niet te goeder trouw
Gemeentes bieden schuldhulp en verzorgen minnelijke trajecten. Voor het zover is kunnen zij aanvragen voor schuldhulp afwijzen als sprake is van fraudeschulden. Dat zijn schulden en bestuursorganen en strafrechtelijke boetes. Let op het woordje “”kunnen”: de gemeentes kunnen de fraudeschuld ook door de vingers zien. De definitie van fraudeschuld staat in art. 3 lid 3 van de Wgs. Lees hier meer over deze wetgeving en over de mogelijkheid van bezwaar als de gemeente toegang tot de schuldhulp weigert. Het begrip “schulden niet te goeder trouw” uit de Faillissementswet is ruimer: het gaat niet alleen om schulden aan bestuursorganen en boetes, maar het kan ook gaan om andere (civiele) schulden en leningen. Bijvoorbeeld een credit card schuld. De begrippen fraudeschuld en schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan worden soms wel door elkaar heen gebruikt, maar het gaat om verschillende wetgeving die verschillend worden toegepast.
Categorieën uit de Landelijke Uniforme Beoordelingscriteria
In de “LUBC” (een richtlijn met een vastlegging van oudere WSNP-rechtspraak) staan enkele types schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan. Schulden uit deze categorieën gelden bijna altijd als niet te goeder trouw en worden dus ook altijd tegengeworpen. Een voorbeeld: fictieve aanslagen van een ondernemer die geen aangifte heeft gedaan. Lees hier het artikel over de LUBC.
Andere in de rechtspraak ontwikkelde categorieën
De opsomming in de LUBC is niet uitputtend. Rechters kijken naar de specifieke omstandigheden en kunnen ook andere schulden dan de schulden die worden genoemd in de LUBC als niet te goeder trouw aanmerken. Een voorbeeld is schulden die vallen onder het begrip “overbesteding” of “luxe-uitgaven”. Deze categorie staat niet in de LUBC maar een rechter kan toch een te hoog uitgavenpatroon tegenwerpen en op die grond toelating weigeren.
Let op de ontstaansdata
Bij het schuldenoverzicht moet de ontstaansdatum van de schuld worden vermeld. Op die manier kan de rechter zijn toetsing beperken tot de schulden die minder dan 5 jaar oud zijn. Dit betekent dat de schuldhulpverlening bij het indienen van het toelatingsverzoek onderzoek moet worden gedaan naar de datum waarop de schulden zijn ontstaan. Dit moet in kaart worden gebracht. Hoe ouder de schuld, hoe groter de kans dat deze ouder is dan 5 jaar. De schuld wordt dan niet meer tegengeworpen: de tijd heeft zijn werk gedaan.
Let op de vroegste ontstaansdatum
Het komt voor dat een schuld ontstaat op een bepaalde datum (langer dan 5 jaar geleden) en dat later over de schuld wordt geprocedeerd (korter dan 5 jaar geleden). Het vonnis is dan niet de ontstaansdatum van de schuld: die vloeit immers voort uit een oudere rechtsverhouding. De schuldhulpverlener zou in dit soort gevallen dus door moeten graven tot de oorspronkelijke ontstaansdatum duidelijk is. Een aanmaning, een sommatie of een beslagexploit geeft niet altijd betrouwbare informatie. Deze documenten geven immers niet de oorspronkelijke ontstaansdatum weer. Soms is dat een veel oudere datum dan zo op het eerste gezicht lijkt. Het komt voor dat een toelatingsverzoek strandt bij de rechtbank wegens onduidelijkheid over de vroegste ontstaansdatum, zodat hoger beroep nodig is om dit te corrigeren, Klik hier voor een voorbeeld.
Kan een derde een schuld die niet te goeder trouw is betalen?
Ja, dat kan. Maar tijdens het minnelijke traject is dit vrijwel onmogelijk: voor de schuldhulpverlening geldt als norm dat de schuldeisers gelijk moeten worden behandeld. In de fase van hoger beroep wordt een advocaat ingeschakeld. Dan ligt het genuanceerder. Hoger beroep tegen een afwijzing slaagt soms dankzij het afbetalen van de schuld die niet te goeder trouw was ontstaan via een derde.
Vraag eventueel om toepassing van de hardheidsclausule!
Het wettelijke uitgangspunt bij schulden die niet te trouw zijn, is dat toelating tot de WSNP niet mogelijk is. Toch geldt op deze regel een belangrijke uitzondering: de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Fw). Dankzij deze bepaling kan de rechter toch tot toelating besluiten. Bekijk hier de video.
Geplaatst door Marius Hupkes
De video toont een fragment van de Workshop “Tips en tricks om de kans op toelating tot de WSNP te verhogen”, gehouden op het Schuldinfo Congres 2017. Dank aan André Moerman en Uitgeverij | Studiecentrum Kerckebosch. Bekijk hier de andere video’s over toelating tot de WSNP.