Het mogen instellen van een eis aan de rechter is een essentieel grondrecht. Maar stel nu dat iemand onterecht en bij herhaling wordt belaagd met procedures, waardoor deze persoon telkens weer naar de rechter moet om zich te verweren. En stel dat de eiser telkens de zaak verliest: hij begint tegen beter weten in telkens opnieuw aan kansloze zaken. Is er dan een grens te stellen aan dit hinderlijke gedrag? Of weegt het recht om een procedure aan te spannen zo zwaar dat de verweerder maar moet accepteren dat hij opnieuw op kosten wordt gejaagd?
Hoe vaak komt dit voor?
Erg vaak zal het niet voorkomen dat iemand keer op keer aan kansloze rechtzaken begint, zou je denken, omdat procederen duur is en een advocaat in zo’n geval toch ook als filter zal optreden, en wellicht gewoon zijn diensten weigert. Tja, dat zou kunnen, maar voor heel veel rechtszaken is een advocaat niet verplicht, en als inschakeling van een advocaat wel verplicht is dan vindt een fanatieke eiser uiteindelijk wel een advocaat die bereid is de zaak te doen. De zaken van ons kantoor waarbij we met een procedeerverbod te maken kregen, waren zonder uitzondering zaken waar een particulier een andere particulier of een instelling lastig viel door bij herhaling zaken aan te spannen bij de kantonrechter, zonder advocaat. Het ging bijvoorbeeld om een Vereniging van Eigenaren. Binnen een VVE kan een appartementseigenaar onredelijke besluiten van de VVE laten vernietigen door de kantonrechter, een belangrijke vorm van rechtsbescherming tegen meerderheidsbesluiten. Maar een eigenaar kan ook doordraaien en zinloos keer op keer verzoeken indienen bij de kantonrechter die nergens toe leiden, bijvoorbeeld over vermeende fraude die niet wordt bewezen, of over pietluttige details. Dit artikel gaat over de vraag of de partij die op deze wijze bij herhaling wordt meegesleept in procedures daar iets aan kan doen. In andere woorden: kan een rechter een procedeerverbod opleggen aan iemand die een ander belaagt met herhaalde rechtszaken, ofwel “juridische stalking”?
Geen uitspraak Hoge Raad
De hoogste rechter in Nederland heeft nog nooit een uitspraak gedaan over een opgelegd procedeerverbod. Zo vaak komt het kennelijk niet voor, of er is nooit doorgeprocedeerd tot aan de Hoge Raad (hetgeen misschien ook niet zo vreemd is als de rechter een procedeerverbod oplegt). Maar in de lagere gepubliceerde rechtspraak zijn wel degelijk voorbeelden te vinden van toegewezen procedeerverboden. De grondslag van een dergelijk verbod is misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Gelet op deze grondslag is het nuttig te kijken wanneer in het algemeen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen in een procedure en hoe de rechter daarop reageert.
Procederen kan onrechtmatig zijn
In uitzonderlijke gevallen kan de rechter tot de conclusie kan komen dat het aanspannen van een procedure onrechtmatig is. De lijn van de hoogste rechter wordt mooi samengevat in een arrest van 1 augustus 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:7369) van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de bepalende uitspraken van de Hoge Raad worden genoemd: “ Uit HR 29 juni 2007 ECLI:NL:HR:2007:BA3516 (Waterschap Regge Dinkel/Milieutech) en HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 (Duka/Achmea) volgt dat pas sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.”
Zowel de eiser als de gedaagde kunnen onrechtmatig procederen
Niet alleen de partij die de vordering instelt ofwel de eiser kan onrechtmatig procederen, ook de partij die in rechte wordt betrokken kan bij het verweer de fout in gaan, zo blijkt uit een recente uitspraak van de Hoge Raad van 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360.
Het criterium in de praktijk
Duidelijk is dat onze hoogste rechter het recht om een zaak aan de rechter voor te leggen voorop stelt. Dat is een essentieel grondrecht in een rechtsstaat, vandaar de verwijzing naar het befaamde artikel 6 van het Europese Mensenrechtenverdrag. De Hoge Raad maant de lagere rechters om vooral terughoudend te zijn met het aannemen van onrechtmatig procedeergedrag en dat betekent dat niet snel een sanctie zal worden opgelegd. Stel dat een partij een stelling niet kan bewijzen, dan betekent dat dus niet dat het onrechtmatig was om aan de rechtszaak te beginnen, hoewel de kans bestaat dat deze partij in de beleving van de verwerende partij gewoon een beetje heeft zitten te liegen. Indien onrechtmatig procederen toch wordt aangenomen, zal de sanctie meestal in de sfeer van de proceskostenveroordeling te vinden zijn, een sanctie die veel minder ver gaat dan een procedeerverbod. Bij familiezaken is bijvoorbeeld regel dat proceskosten worden gecompenseerd, maar de rechter kan een partij in een echtscheidingszaak wel in de kosten veroordelen als deze partij essentiële informatie verzwegen heeft.
Proceskostenveroordeling is primaire sanctie bij onrechtmatig procederen
Bij een kostenveroordeling wegens misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen hoeft het nog niet te gaan om de werkelijke proceskosten, omdat in Nederland nu eenmaal wordt gewerkt met een stelsel waarbij forfaitaire bedragen worden vergoed. Maar er zijn wel voorbeelden van zaken waarbij een rechter een partij heeft veroordeeld de werkelijke kosten te vergoeden. Zo bepaalde de rechtbank Groningen in een vonnis van 23 november 2011 (ECLI: NL:RBGRO:2011:BV3541) dat de volledige kosten van rechtsbijstand vergoed moeten worden bovenop de standaard forfaitaire kostenveroordeling. In een volgende uitspraak werden deze kosten vastgesteld (Rechtbank Groningen 4 april 2012, ECLI:NL:RBGRO:2012:BW3597). Als een procespartij meent dat onrechtmatig is geprocedeerd en de rechter deelt dat oordeel, dan is een (hogere) proceskostenveroordeling de voor de hand liggende sanctie. De rechter zal die sanctie veel eerder toepassen dan een procedeerverbod. Dat laatste vormt immers een inbreuk op het recht op vrije toegang tot de burgerlijke rechter (art. 17 Gw, art. 6 EVRM, art. 14 IVBPR, art 47 Handvest van de grondrechten EU). In gevallen van hinderlijk, herhaald en/of kansloos procederen zou de verwerende partij dus in elk geval kunnen vragen om een veroordeling in de reële proceskosten. Daarvan zal in veel gevallen een waarschuwende werking uitgaan voor het geval de eiser overweegt opnieuw een rechtszaak te beginnen. Als het gaat om het innemen van standpunten die evident in strijd met de waarheid zijn, of het achterhouden van informatie, dan kan een beroep worden gedaan op artikel 21 Rv.: “Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.”. Dit “padvinderartikel” is weliswaar een basis voor een proceskostenveroordeling voor een partij die de waarheid alteveel geweld aan doet, maar helpt niet tegen de vorm van onrechtmatige procedeergedrag waar dit artikel over gaat: hinderlijk en herhaald procederen (waarbij het niet zo hoeft te zijn dat stellingen worden betrokken die in strijd met de waarheid zijn).
Belaging/stalking met rechtszaken
Een proceskostenveroordeling in een individuele procedure biedt geen oplossing voor belaging met vervolgprocedures. Herhaalde, zinloze procedures gaan verder dan een “faux pas” in een op zichzelf staande procedure. Belaging met procedures is ook iets anders dan bewust liegen of verzwijgen van feiten als voorbeeld van onrechtmatig procedeergedrag. Hinderlijk herhaald procederen hoeft bovendien niet gepaard te gaan met het verstrekken van onware informatie, zoals de appartementseigenaar die het aanvechten van besluiten van de VVE jaar in jaar uit ziet als een leuk tijdverdrijf, waarmee hij echter veroorzaakt dat de VVE onbestuurbaar wordt, omdat bij deze omstandigheden niemand zin heeft verantwoordelijkheid te nemen voor een bestuursfunctie. Het is heel goed mogelijk dat iemand bij herhaling procedeert terwijl de feiten die worden aangevoerd op zichzelf waar zijn. Ook is mogelijk dat de eiser het in de dagvaarding nauwelijks over feiten heeft, en niet kan worden betrapt op leugens, maar wel bij herhaling met een warrig juridisch verhaal waar niemand een touw aan vast kan knopen bij de rechter aanklopt. Wat dan?
Stelplicht bij een procedeerverbod
De rechter heeft speelruimte om een juridische belager die keer op keer aan kansloze rechtszaken begint tot de orde te roepen. De partij die een procedeerverbod wil, zal wel nauwkeurig uiteen moeten zetten welke procedures in het verleden al zijn gevoerd, waar die toe hebben geleid, en waarom hij meent dat grenzen zijn overschreden als de eiser doorgaat en aan een nieuwe procedure begint. Verder zal een procedeerverbod niet zomaar worden opgelegd als een partij hoger beroep of cassatieberoep instelt: het instellen van een rechtsmiddel tegen een onwelgevallig oordeel is een recht, ook als het een zwakke zaak betreft die weinig kans maakt in hoger beroep. Het wordt wel een ander verhaal als meermalen met dezelfde inzet wordt geprocedeerd bij dezelfde rechter. Bij een letterlijke herhaling van zetten bij dezelfde rechter is een procedeerverbod niet ver weg. Dat geldt in het bijzonder als de rechter al één (of meerdere keren) geoordeeld heeft op basis van dezelfde feiten en gronden en de uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen.
Vrijheid om procedure op te knippen
Herhaald procederen over hetzelfde geschil bij dezelfde rechter moet worden onderscheiden van de situatie van een vervolgprocedure die een bepaalde processuele logica heeft, zoals een bodemprocedure na een voorlopig getuigenverhoor, een bodemprocedure na een kort geding waarin de eis werd afgewezen, of een bodemprocedure na een kort geding waarbij geen spoedeisend belang aanwezig werd geacht, dan wel een vervolgprocedure over schadevergoeding na een voorprocedure over vaststelling van aansprakelijkheid. De gedaagde kan het vervelend vinden dat de eiser in meerdere stappen werkt terwijl de eisen misschien ook wel in één procedure hadden kunnen worden samengevoegd, maar de eiser heeft hierbij een ruime vrijheid en zal bij dit soort – soms strategische, soms arbitraire – keuzes niet snel de grens van onrechtmatig procederen of misbruik van procesrecht overschrijden. In bepaalde gevallen zijn rechters geneigd de efficiëntie van de procedure te bevorderen, bijvoorbeeld door in een tussenvonnis de hoogte van de schade aan de orde te stellen in een zaak waar de eiser alleen een verklaring voor recht vraagt en van plan is in een volgende procedure over de schade te procederen. Dit doet echter niet af aan de ruime vrijheid van de eiser om deelaspecten van een geschil aan de rechter voor te leggen en de zaak in stappen op te bouwen, en dergelijke keuzes zullen niet zomaar leiden tot een procedeerverbod als er geen voorgeschiedenis is van herhaald en/of zinloos procederen. Dit gezegd zijnde kan de grens wel overschreden zijn na een groot aantal procedures en een patroon van zinloos procederen, zoals bij de appartementseigenaar die elke nieuwe jaarvergadering aangrijpt om tegen de VVE te gaan procederen, terwijl de procedure inhoudelijk nergens over gaat.
Hoe moet een procedeerverbod worden gevraagd?
Als een gedaagde voor de zoveelste keer in een procedure wordt betrokken met allerlei nodeloze herhalingen dan kan zijn advocaat er voor kiezen een tegeneis (reconventie) in te stellen waarbij een procedeerverbod betreffende volgende procedures wordt gevraagd. Dat gebeurde bijvoorbeeld in een zaak bij de Rechtbank te Almelo in 2002 (NJ 2002, 491). De rechtbank verbood een partij om nieuwe juridische procedures te beginnen op straffe van een dwangsom van € 25.000 per overtreding. Tussen partijen waren maar liefst 13 procedures gevoerd, met inbegrip van twee zaken in hoger beroep, en volgens de rechtbank was de eiser bij deze zaken niets opgeschoten. Verder procederen werd door de rechtbank aangemerkt als misbruik van recht. Deze zaak is een (zeldzaam) in de jurisprudentie gepubliceerd voorbeeld van juridische stalking waarbij de rechter het recht om te procederen van de belager opzij zet om de gestalkte partij in bescherming te nemen.
Alternatief
Het voordeel van het vorderen van een procedeerverbod via een eis in reconventie is evident. De gedaagde moet zich toch al verweren tegen de eis in conventie, en als dat neerkomt op een herhaling van zetten omdat al eerder over dezelfde zaak is geprocedeerd terwijl de nieuwe zaak niets toevoegt, dan levert de conventie de ingrediënten op om de reconventie te laten slagen. Maar een procedeerverbod hoeft niet in reconventie te worden gevorderd, denkbaar is dat een bodemprocedure of een kort geding wordt gevoerd dat alleen betrekking heeft op een procedeerverbod. De partij die een aantal keren zinloos gedagvaard is draait de rollen dan om, zet de hele gang van zaken tot dan toe op een rij en eist een verbod op het starten van nieuwe procedures onder verbeurte van een dwangsom. De eis moet worden gegrond op onrechtmatige daad (art 6:162 BW). Dat betekent dat niet alleen een verbod kan worden geëist, er kan ook schadevergoeding worden gevorderd. Verder kan het zijn dat de juridische stalker zich toelegt op het aanspannen van herhaalde verzoekschriftprocedures. In dat geval kan een procedeerverbod gelet op het stelsel van de wet niet worden gevraagd via een tegenverzoek, de verweerder zal een zelfstandige dagvaardingsprocedure moeten starten.
Procederen over een procedeerverbod
Het zal niet verbazen dat een partij die geconfronteerd word met een procedeerverbod het daar niet snel mee eens zal zijn. Kennelijk heeft deze partij een grote behoefte om zaken keer op keer aan de rechter voor te leggen. Er zijn niet veel zaken over een procedeerverbod gepubliceerd. Een opmerkelijke uitzondering is Rechtbank Groningen 21 juli 2006, NJF 2006, 456. De heer T. kreeg van de Voorzieningenrechter een procedeerverbod opgelegd. Dat verbod tastte niet zijn recht aan om zich te verweren in een procedure die nog tegen hem liep, waarbij hij dus gedaagde was. Bovendien kan hij ondanks het verbod hoger beroep instellen in een dergelijk geval. Weliswaar is hij dan eiser in het hoger beroep, maar de zaak vloeit voort uit een zaak bij de rechtbank waarin hij verweerder was. Deze uitspraak is logisch en betekent voor de partij die een procedeerverbod eist dat hij de andere partij niet direct in alle opzichten monddood kan maken.
Conclusie
In extreme gevallen kan een partij die bij herhaling wordt gedagvaard een procedeerverbod eisen. Als de rechter een procedeerverbod oplegt met een dwangsom, wordt het starten van een nieuwe procedure wel heel onaantrekkelijk en een procedeerverbod kan daarom een effectieve remedie zijn tegen “legal stalking”: het bij herhaling belagen met procedures. Maar de belager moet het wel heel bont hebben gemaakt, procedeerverboden worden maar heel zelden opgelegd. Het komt veel vaker voor dat de rechter “fout” procedeergedrag afstraft via de proceskostenveroordeling. Dan kan het gaan om een forfaitaire kostenveroordeling in een type zaak waar normaal de proceskosten worden gecompenseerd, maar het kan ook gaan om een veroordeling in de werkelijke kosten, doorgaans een veel hoger bedrag dan de standaard kostenveroordeling. En hoe liep het af met de appartementseigenaar die telkens procedures bij de kantonrechter tegen zijn VVE begon? Van een procedeerverbod is het niet gekomen. De eigenaar kreeg eerst een contactverbod opgelegd met de VVE-beheerder en is daarna aansprakelijk gesteld voor schade bestaande uit hogere beheerskosten en juridische kosten. Die schade heeft hij vergoed en sindsdien is de rust in de VVE teruggekeerd. Het kan dus lonen om op te treden tegen dit soort hinderlijk gedrag.
Meer lezen over dit onderwerp?
Advocaat-generaal Huydecoper formuleert in zijn conclusie bij HR 29 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA3516), onder 35 een aantal vuistregels aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wanneer het benutten van processuele middelen zoals het instellen van rechtsvorderingen, het voeren van verweer of het aanwenden van rechtsmiddelen als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
mr B.T.M. van der Wiel: ‘Het procedeerverbod’ in Maandblad voor Vermogensrecht, afl. 7-8, 2015.
mr R. Verkijk, “Lichtzinnig procederen”, Advocatenblad 30 november 2007, p. 164. Dit artikel gaat met name in op de rol van de advocatuur en op de tuchtrechtelijke aspecten van procederen in kansloze gevallen.
Gepubliceerd door Marius Hupkes